Bent u niet tevreden met het bestaande aanbod aan
dramalessen? Maakt u liever uw eigen lessen, of wilt u misschien gewoon eens
iets anders uitproberen? Enthousiaste leerkrachten willen maar al te graag zelf
dramalessen maken, maar weten vaak niet goed hoe ze daaraan moeten beginnen. Daarom
geven wij u enkele tips om een goede en doelgerichte dramales in elkaar te
steken.
Werk aan realiseerbare doelen
In de leerplannen van de verschillende onderwijsnetten vindt u vele doelen terug. Naargelang de ervaring die uw klas heeft met drama, zal u op een ander niveau moeten werken aan deze doelen. Bovendien heeft elk kind zijn eigen talenten. Het is dus belangrijk om vooraf goed in te schatten wat uw kinderen reeds aankunnen en wat hen kan stimuleren om nog net iets verder te geraken in hun ontwikkeling.
Eén focus per keer
Bij een dramales komt veel kijken. Kinderen zijn vaak tegelijkertijd bezig met improvisatie, inleving, …. Het wordt dan moeilijk om doelgericht te werken. Daarom is het belangrijk om niet te veel doelen in één les te steken. Kies één vaardigheid uit en leg daarop de focus. Probeer de kinderen doorheen de les of lessenreeks te laten evolueren in deze vaardigheid. Andere vaardigheden kunnen uiteraard wel impliciet aan bod komen.
Bouwstenen
Binnen drama onderscheiden we verschillende bouwstenen. Deze worden ook wel eens de 5 W's genoemd: het personage (Wie), de situatie / het gebeuren (Wat), de plaats (Waar), de tijd (Wanneer), de drijfveer (Waarom). Deze bouwstenen moeten steeds in het achterhoofd gehouden worden tijdens (het voorbereiden van) een dramales.
Wie? (rol of personage)
Deze bouwsteen heeft betrekking op de rol of het personage. Om een rol goed te kunnen vertolken, moet de speler steeds rekening houden met de kenmerken van het personage. Zo zijn er blijvende kenmerken, zoals het karakter, en momentgebonden kenmerken, zoals de stemming, emoties, reacties, ...
Wat? (situatie en dramatisch conflict)
Dit is de centrale bouwsteen, waar alles om lijkt te draaien: het verhaal, de inhoud. Om het geheel interessant te houden, is het goed om een dramatisch conflict toe te voegen aan het spel. Het is namelijk zeer fijn om te zien hoe personages, vanuit hun eigen karakter, omgaan met een probleem en hoe ze op zoek gaan naar een oplossing.
Wanneer? (tijd)
Hoe wordt tijd doorheen het spel gebruikt? Hoe verloopt het spel (begin, midden, einde)? Dit valt onder de bouwsteen 'wanneer'. Tijdselementen als ritme, tempo, flash-back, ... kunnen gebruikt worden om spanning te creëren of om informatie toe te voegen. Het logisch ordenen van gebeurtenissen in de tijd kan voor kinderen nog moeilijk zijn. Hier moet dus zeker aandacht aan besteed worden.
Waar? (ruimte en plaats)
Op welke plaats speelt de handeling zich af? Dit kan aangetoond worden door decorelementen. Een toeschouwer zal namelijk op basis van het decor al snel doorhebben of het stuk zich afspeelt in een middeleeuws kasteel, of in een hypermoderne discotheek. Ook de speler kan duidelijk maken waar men zich bevindt. De handelingen van het personage vertellen vaak veel over de locatie.
Wanneer gewerkt wordt zonder decorstukken, moet de ruimte duidelijk afgebakend worden. De spelers moeten immers goed onthouden waar ingebeelde objecten zich bevinden.
Waarom? (drijfveer)
Waarom doet een personage een bepaalde handeling? Wat drijft hem of haar? Spelers moeten dit steeds goed in het achterhoofd houden, om hun rol op een geloofwaardige manier te vertolken. Een kind dat een koekje uit de koekjestrommel neemt omdat mama dat gevraagd heeft, zal dat immers op een heel andere manier doen dan een kind dat gestraft werd en toch nog stiekem een koekje wil nemen.
Vaardigheden
Bij drama werken we aan verschillende vaardigheden. Samen met het verruimen van de verbeelding en het leren vormgeven, zijn dit de hoofddoelen van drama. We onderscheiden volgende vaardigheden:
- Verbeelden
Bij deze vaardigheid oefenen de leerlingen om zich handelingen in te beelden en deze
vervolgens ook uit te beelden. De leerlingen worden ondergedompeld in een denkbeeldige
wereld of omgeving.
- Inleven
De leerlingen leren om bepaalde gedachten en gevoelens in zich op te roepen. De ultieme
vorm van zich inleven in iets, is het gevoel hebben en overbrengen naar anderen dat dit echt
de gevoelens en gedachten van de speler zijn.
- Transformeren
Om zichzelf te transformeren in een personage of wezen, moeten leerlingen hun lichaam,
gezicht en stem omvormen tot die van dat personage. Ze worden één met het personage.
- Accepteren
Zeker voor jonge kinderen is dit een moeilijke vaardigheid om te leren beheersen. Bij
het samen spelen met andere spelers, is het van groot belang om de inbreng van de
anderen te accepteren. Leerlingen moeten leren om ideeën van andere leerlingen niet
af te wijzen, maar juist om te zetten in iets positiefs. Ze moeten op zoek gaan naar een
gepaste reactie, die de scène niet blokkeert, maar ze juist verder laat gaan met nieuwe
en interessante wendingen.
- Focus
Bij samenspel is het belangrijk dat de toeschouwers weten waar ze hun aandacht op moeten
vestigen. Leerlingen moeten dus leren om de focus van het publiek op de juiste spelers,
handelingen, decorelementen, ... te vestigen.
- Samenspel en interactie
Zonder medespelers en tegenspelers kunnen acteurs meestal niet veel doen. Ze hebben
elkaar nodig. Samen spelen, in interactie gaan met elkaar, is een vaardigheid die leerlingen
moeten leren beheersen. De vaardigheden 'koor' en 'accepteren' kunnen onder deze
overkoepelende vaardigheid geplaatst worden.
- Koor (het geheel van de groep op de scène)
Wanneer gewerkt wordt met een koor (een samenhangende groep spelers), wordt niet meer
gekeken naar het individu, maar worden de spelers als groep beschouwd. Leerlingen moeten
bij het werken in koor leren om zich zonder overleg of leiding als één geheel op het podium te
begeven en om zich gelijkaardig te gedragen. Een voorbeeld van een koor op een scène is
wanneer een groep schoolkinderen op de speelplaats aan het spelen is. Het publiek moet dan
niet letten op de handelingen van één individu. Het algemene beeld van alle spelers samen
maakt duidelijk wat er gaande is.
Invalshoeken
Dramalessen kunnen vanuit drie invalshoeken opgesteld worden. Vertrek vanuit één van onderstaande invalshoeken. Werk de les daarna verder uit en werk naar de twee andere elementen.
- Dramavaardigheid (werken aan ...)
Kies een dramavaardigheid waaraan u wilt werken met de leerlingen.
Vb.: Als u wilt werken rond de vaardigheid 'accepteren', kunt u brainstormen over welk
materiaal en thema daarvoor geschikt zijn. U kunt dan bijvoorbeeld een activiteit voorzien,
waarin de leerlingen werken met een fotoboek (element 'materiaal'). Het thema kan dan
'vakantieherinneringen' zijn. U kunt de leerlingen zich dan laten voorstellen dat ze samen op
vakantie geweest zijn en foto's genomen hebben. A.d.h.v. de foto's ontstaat een kleine scène,
waarin de leerlingen naspelen wat ze beleefd hebben op die foto. Om te werken aan de
vaardigheid 'accepteren', vraagt u de kinderen bijvoorbeeld om steeds te werken als volgt:
"Weet je nog toen we ...?" - "Ja! Dat was grappig. We hebben toen ook ..." en niet: "Weet je
nog toen we ...?" - "Neen, dat klopt niet. Het ging zo: ..."
- Thema (werken rond ...)
Kies een thema waarrond u wilt werken.
Vb.: Als u wilt werken rond het thema 'toveren', kunt u brainstormen over welk materiaal
daarvoor geschikt is en rond welke vaardigheid u kunt werken binnen dat thema. U kunt
bijvoorbeeld werken met een lege doos (element 'materiaal'). Laat de leerlingen een doos in
een kring doorgeven. Spreek steeds samen een toverspreuk uit en laat de kinderen zich
verbeelden (element 'vaardigheden') welk voorwerp in de doos zou kunnen zitten. Laat de
leerlingen vervolgens de doos doorgeven, alsof dat voorwerp echt in de doos zit.
- Materiaal (werken met ...)
Kies een materiaal waarmee u wilt werken.
Vb.: Als u wilt werken met theekopjes (element 'materiaal'), kunt u brainstormen rond
welk thema en aan welke vaardigheid u daarmee kunt werken. U kunt bijvoorbeeld werken
aan de vaardigheid 'inleven'. Laat de leerlingen op verschillende manieren thee drinken uit het
kopje, terwijl ze zich inleven in verschillende personages. Elk personage heeft zijn of haar
eigen manier van drinken. U kunt dit dan kaderen binnen het thema 'theekrans'.
Lesopbouw (drie fases)
Net zoals bij andere vakken, is het nodig om een les stap per stap op te bouwen. De sprongen hierbij mogen dus niet te groot zijn. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat kinderen al na de eerste activiteit afhaken. Vraag kinderen niet meteen om een product (bv. een toneelscène) in elkaar te steken, maar begeleid hen hierin.
Een dramales bestaat steeds uit drie fases:
- Opwarmen en verkennen
- Exploreren en experimenteren
- Verwerken
Als u volgens deze fases werkt, werkt u van eenvoudig naar complex. De opdrachten starten laagdrempelig en vragen geleidelijk aan steeds iets meer van de kinderen. Het is belangrijk om de kinderen goed te begeleiden bij elke stap. Werk van gesloten opdrachten naar open opdrachten toe. Te open opdrachten in het begin zouden immers tot gevolg kunnen hebben dat kinderen blokkeren of niet weten wat te doen.
Opwarmen en verkennen
Tijdens deze fase maken de leerlingen kennis met een vaardigheid en verkennen ze deze. Iedereen doet op dit moment nog hetzelfde. De activiteiten moeten nog zeer geleid verlopen. Zo kunt u bijvoorbeeld dingen voordoen, die alle leerlingen tegelijkertijd imiteren.
Exploreren en experimenteren
Na het verkennen, wordt het tijd om de leerlingen geleidelijk aan los te laten. Vrijheid wordt hier zeer belangrijk. Laat de leerlingen verschillende manieren bedenken om iets te doen, breidt vaardigheidsoefeningen uit naar meer complexere varianten, laat de leerlingen handelingen spiegelen (bv. elkaar nadoen), laat hen handelingen uitvergroten en verkleinen, ...
Bij deze fase is het belangrijk dat kinderen zoveel mogelijk kunnen uitproberen en zoveel mogelijk ervaringen opdoen binnen een bepaalde vaardigheid.
Verwerken
Tot slot vindt een verwerking van de geoefende vaardigheden plaats. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van het uitwerken van een scène.
Creativiteit stimuleren
Om de creativiteit van de leerlingen te stimuleren, is het belangrijk om voldoende impulsen te geven. Varieer hierin. De creativiteit van de leerlingen kan bijvoorbeeld geprikkeld worden door materiaal, decor, teksten, situaties, voorbeelden, ...
Stel steeds gerichte vragen. Hierdoor zullen de leerlingen uitgedaagd worden om niet steeds hun eerste idee uit te werken. Ze moeten op zoek gaan naar creatieve oplossingen, andere manieren om iets te doen, ...
Zorg ervoor dat de leerlingen het gevoel hebben dat ze mogen experimenteren. Niets is fout. Deze vrijheid zal er ook voor zorgen dat leerlingen hun creativiteit de vrije loop laten.
Door lessen op te bouwen vanuit de drie fases die hierboven beschreven worden, zal de creativiteit van leerlingen geleidelijk aan meer geprikkeld worden. In het begin van elke les moeten de leerlingen zelf nog niet heel creatief zijn en is de drempel nog laag. Naarmate de les vordert, treedt u zelf steeds minder op als voorbeeld en zullen de leerlingen hun eigen creativiteit meer moeten aanspreken. Door dit stapsgewijs aan te pakken, worden de kinderen niet overladen met opdrachten en blokkeren ze niet.
Veilig klimaat
Bij drama is het belangrijk om veel gerichte feedback te geven. Om de leerlingen een veilig gevoel te geven, is positieve bekrachtiging noodzakelijk. Bekritiseer nooit kinderen. U kunt uiteraard wel tips geven, maar u doet dit best algemeen, gericht aan de hele klasgroep. Zo voelen kinderen zich niet onbekwaam of geviseerd.
Hierboven vermeldden we reeds dat u, als leerkracht, als voorbeeld moet optreden voor de kinderen. Dit draagt ook bij tot een veilig klimaat.
Tot slot is het ook belangrijk om steeds te kaderen wat de kinderen vervolgens zullen gaan doen.
Als de kinderen zelf weten wat het doel van een activiteit is, zullen ze bovendien ook gerichter kunnen werken.
Werk aan realiseerbare doelen
In de leerplannen van de verschillende onderwijsnetten vindt u vele doelen terug. Naargelang de ervaring die uw klas heeft met drama, zal u op een ander niveau moeten werken aan deze doelen. Bovendien heeft elk kind zijn eigen talenten. Het is dus belangrijk om vooraf goed in te schatten wat uw kinderen reeds aankunnen en wat hen kan stimuleren om nog net iets verder te geraken in hun ontwikkeling.
Eén focus per keer
Bij een dramales komt veel kijken. Kinderen zijn vaak tegelijkertijd bezig met improvisatie, inleving, …. Het wordt dan moeilijk om doelgericht te werken. Daarom is het belangrijk om niet te veel doelen in één les te steken. Kies één vaardigheid uit en leg daarop de focus. Probeer de kinderen doorheen de les of lessenreeks te laten evolueren in deze vaardigheid. Andere vaardigheden kunnen uiteraard wel impliciet aan bod komen.
Bouwstenen
Binnen drama onderscheiden we verschillende bouwstenen. Deze worden ook wel eens de 5 W's genoemd: het personage (Wie), de situatie / het gebeuren (Wat), de plaats (Waar), de tijd (Wanneer), de drijfveer (Waarom). Deze bouwstenen moeten steeds in het achterhoofd gehouden worden tijdens (het voorbereiden van) een dramales.
Wie? (rol of personage)
Deze bouwsteen heeft betrekking op de rol of het personage. Om een rol goed te kunnen vertolken, moet de speler steeds rekening houden met de kenmerken van het personage. Zo zijn er blijvende kenmerken, zoals het karakter, en momentgebonden kenmerken, zoals de stemming, emoties, reacties, ...
Wat? (situatie en dramatisch conflict)
Dit is de centrale bouwsteen, waar alles om lijkt te draaien: het verhaal, de inhoud. Om het geheel interessant te houden, is het goed om een dramatisch conflict toe te voegen aan het spel. Het is namelijk zeer fijn om te zien hoe personages, vanuit hun eigen karakter, omgaan met een probleem en hoe ze op zoek gaan naar een oplossing.
Wanneer? (tijd)
Hoe wordt tijd doorheen het spel gebruikt? Hoe verloopt het spel (begin, midden, einde)? Dit valt onder de bouwsteen 'wanneer'. Tijdselementen als ritme, tempo, flash-back, ... kunnen gebruikt worden om spanning te creëren of om informatie toe te voegen. Het logisch ordenen van gebeurtenissen in de tijd kan voor kinderen nog moeilijk zijn. Hier moet dus zeker aandacht aan besteed worden.
Waar? (ruimte en plaats)
Op welke plaats speelt de handeling zich af? Dit kan aangetoond worden door decorelementen. Een toeschouwer zal namelijk op basis van het decor al snel doorhebben of het stuk zich afspeelt in een middeleeuws kasteel, of in een hypermoderne discotheek. Ook de speler kan duidelijk maken waar men zich bevindt. De handelingen van het personage vertellen vaak veel over de locatie.
Wanneer gewerkt wordt zonder decorstukken, moet de ruimte duidelijk afgebakend worden. De spelers moeten immers goed onthouden waar ingebeelde objecten zich bevinden.
Waarom? (drijfveer)
Waarom doet een personage een bepaalde handeling? Wat drijft hem of haar? Spelers moeten dit steeds goed in het achterhoofd houden, om hun rol op een geloofwaardige manier te vertolken. Een kind dat een koekje uit de koekjestrommel neemt omdat mama dat gevraagd heeft, zal dat immers op een heel andere manier doen dan een kind dat gestraft werd en toch nog stiekem een koekje wil nemen.
Vaardigheden
Bij drama werken we aan verschillende vaardigheden. Samen met het verruimen van de verbeelding en het leren vormgeven, zijn dit de hoofddoelen van drama. We onderscheiden volgende vaardigheden:
- Verbeelden
Bij deze vaardigheid oefenen de leerlingen om zich handelingen in te beelden en deze
vervolgens ook uit te beelden. De leerlingen worden ondergedompeld in een denkbeeldige
wereld of omgeving.
- Inleven
De leerlingen leren om bepaalde gedachten en gevoelens in zich op te roepen. De ultieme
vorm van zich inleven in iets, is het gevoel hebben en overbrengen naar anderen dat dit echt
de gevoelens en gedachten van de speler zijn.
- Transformeren
Om zichzelf te transformeren in een personage of wezen, moeten leerlingen hun lichaam,
gezicht en stem omvormen tot die van dat personage. Ze worden één met het personage.
- Accepteren
Zeker voor jonge kinderen is dit een moeilijke vaardigheid om te leren beheersen. Bij
het samen spelen met andere spelers, is het van groot belang om de inbreng van de
anderen te accepteren. Leerlingen moeten leren om ideeën van andere leerlingen niet
af te wijzen, maar juist om te zetten in iets positiefs. Ze moeten op zoek gaan naar een
gepaste reactie, die de scène niet blokkeert, maar ze juist verder laat gaan met nieuwe
en interessante wendingen.
- Focus
Bij samenspel is het belangrijk dat de toeschouwers weten waar ze hun aandacht op moeten
vestigen. Leerlingen moeten dus leren om de focus van het publiek op de juiste spelers,
handelingen, decorelementen, ... te vestigen.
- Samenspel en interactie
Zonder medespelers en tegenspelers kunnen acteurs meestal niet veel doen. Ze hebben
elkaar nodig. Samen spelen, in interactie gaan met elkaar, is een vaardigheid die leerlingen
moeten leren beheersen. De vaardigheden 'koor' en 'accepteren' kunnen onder deze
overkoepelende vaardigheid geplaatst worden.
- Koor (het geheel van de groep op de scène)
Wanneer gewerkt wordt met een koor (een samenhangende groep spelers), wordt niet meer
gekeken naar het individu, maar worden de spelers als groep beschouwd. Leerlingen moeten
bij het werken in koor leren om zich zonder overleg of leiding als één geheel op het podium te
begeven en om zich gelijkaardig te gedragen. Een voorbeeld van een koor op een scène is
wanneer een groep schoolkinderen op de speelplaats aan het spelen is. Het publiek moet dan
niet letten op de handelingen van één individu. Het algemene beeld van alle spelers samen
maakt duidelijk wat er gaande is.
Invalshoeken
Dramalessen kunnen vanuit drie invalshoeken opgesteld worden. Vertrek vanuit één van onderstaande invalshoeken. Werk de les daarna verder uit en werk naar de twee andere elementen.
- Dramavaardigheid (werken aan ...)
Kies een dramavaardigheid waaraan u wilt werken met de leerlingen.
Vb.: Als u wilt werken rond de vaardigheid 'accepteren', kunt u brainstormen over welk
materiaal en thema daarvoor geschikt zijn. U kunt dan bijvoorbeeld een activiteit voorzien,
waarin de leerlingen werken met een fotoboek (element 'materiaal'). Het thema kan dan
'vakantieherinneringen' zijn. U kunt de leerlingen zich dan laten voorstellen dat ze samen op
vakantie geweest zijn en foto's genomen hebben. A.d.h.v. de foto's ontstaat een kleine scène,
waarin de leerlingen naspelen wat ze beleefd hebben op die foto. Om te werken aan de
vaardigheid 'accepteren', vraagt u de kinderen bijvoorbeeld om steeds te werken als volgt:
"Weet je nog toen we ...?" - "Ja! Dat was grappig. We hebben toen ook ..." en niet: "Weet je
nog toen we ...?" - "Neen, dat klopt niet. Het ging zo: ..."
- Thema (werken rond ...)
Kies een thema waarrond u wilt werken.
Vb.: Als u wilt werken rond het thema 'toveren', kunt u brainstormen over welk materiaal
daarvoor geschikt is en rond welke vaardigheid u kunt werken binnen dat thema. U kunt
bijvoorbeeld werken met een lege doos (element 'materiaal'). Laat de leerlingen een doos in
een kring doorgeven. Spreek steeds samen een toverspreuk uit en laat de kinderen zich
verbeelden (element 'vaardigheden') welk voorwerp in de doos zou kunnen zitten. Laat de
leerlingen vervolgens de doos doorgeven, alsof dat voorwerp echt in de doos zit.
- Materiaal (werken met ...)
Kies een materiaal waarmee u wilt werken.
Vb.: Als u wilt werken met theekopjes (element 'materiaal'), kunt u brainstormen rond
welk thema en aan welke vaardigheid u daarmee kunt werken. U kunt bijvoorbeeld werken
aan de vaardigheid 'inleven'. Laat de leerlingen op verschillende manieren thee drinken uit het
kopje, terwijl ze zich inleven in verschillende personages. Elk personage heeft zijn of haar
eigen manier van drinken. U kunt dit dan kaderen binnen het thema 'theekrans'.
Lesopbouw (drie fases)
Net zoals bij andere vakken, is het nodig om een les stap per stap op te bouwen. De sprongen hierbij mogen dus niet te groot zijn. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat kinderen al na de eerste activiteit afhaken. Vraag kinderen niet meteen om een product (bv. een toneelscène) in elkaar te steken, maar begeleid hen hierin.
Een dramales bestaat steeds uit drie fases:
- Opwarmen en verkennen
- Exploreren en experimenteren
- Verwerken
Als u volgens deze fases werkt, werkt u van eenvoudig naar complex. De opdrachten starten laagdrempelig en vragen geleidelijk aan steeds iets meer van de kinderen. Het is belangrijk om de kinderen goed te begeleiden bij elke stap. Werk van gesloten opdrachten naar open opdrachten toe. Te open opdrachten in het begin zouden immers tot gevolg kunnen hebben dat kinderen blokkeren of niet weten wat te doen.
Opwarmen en verkennen
Tijdens deze fase maken de leerlingen kennis met een vaardigheid en verkennen ze deze. Iedereen doet op dit moment nog hetzelfde. De activiteiten moeten nog zeer geleid verlopen. Zo kunt u bijvoorbeeld dingen voordoen, die alle leerlingen tegelijkertijd imiteren.
Exploreren en experimenteren
Na het verkennen, wordt het tijd om de leerlingen geleidelijk aan los te laten. Vrijheid wordt hier zeer belangrijk. Laat de leerlingen verschillende manieren bedenken om iets te doen, breidt vaardigheidsoefeningen uit naar meer complexere varianten, laat de leerlingen handelingen spiegelen (bv. elkaar nadoen), laat hen handelingen uitvergroten en verkleinen, ...
Bij deze fase is het belangrijk dat kinderen zoveel mogelijk kunnen uitproberen en zoveel mogelijk ervaringen opdoen binnen een bepaalde vaardigheid.
Verwerken
Tot slot vindt een verwerking van de geoefende vaardigheden plaats. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van het uitwerken van een scène.
Creativiteit stimuleren
Om de creativiteit van de leerlingen te stimuleren, is het belangrijk om voldoende impulsen te geven. Varieer hierin. De creativiteit van de leerlingen kan bijvoorbeeld geprikkeld worden door materiaal, decor, teksten, situaties, voorbeelden, ...
Stel steeds gerichte vragen. Hierdoor zullen de leerlingen uitgedaagd worden om niet steeds hun eerste idee uit te werken. Ze moeten op zoek gaan naar creatieve oplossingen, andere manieren om iets te doen, ...
Zorg ervoor dat de leerlingen het gevoel hebben dat ze mogen experimenteren. Niets is fout. Deze vrijheid zal er ook voor zorgen dat leerlingen hun creativiteit de vrije loop laten.
Door lessen op te bouwen vanuit de drie fases die hierboven beschreven worden, zal de creativiteit van leerlingen geleidelijk aan meer geprikkeld worden. In het begin van elke les moeten de leerlingen zelf nog niet heel creatief zijn en is de drempel nog laag. Naarmate de les vordert, treedt u zelf steeds minder op als voorbeeld en zullen de leerlingen hun eigen creativiteit meer moeten aanspreken. Door dit stapsgewijs aan te pakken, worden de kinderen niet overladen met opdrachten en blokkeren ze niet.
Veilig klimaat
Bij drama is het belangrijk om veel gerichte feedback te geven. Om de leerlingen een veilig gevoel te geven, is positieve bekrachtiging noodzakelijk. Bekritiseer nooit kinderen. U kunt uiteraard wel tips geven, maar u doet dit best algemeen, gericht aan de hele klasgroep. Zo voelen kinderen zich niet onbekwaam of geviseerd.
Hierboven vermeldden we reeds dat u, als leerkracht, als voorbeeld moet optreden voor de kinderen. Dit draagt ook bij tot een veilig klimaat.
Tot slot is het ook belangrijk om steeds te kaderen wat de kinderen vervolgens zullen gaan doen.
Als de kinderen zelf weten wat het doel van een activiteit is, zullen ze bovendien ook gerichter kunnen werken.